top of page
1924 kerk.jpg

KOPIJ  VREDESKERK-KWARTAALKLOK PASEN 2004:

 

Het Nederlands Oranje Leger

 

Door Loek Schouten

 

 

In Het Parool van 25 februari jl. stond een verhaal over de wordingsgeschiedenis van het standbeeld De Dokwerker en over de biograaf Louk Tilanus, die een standaardwerk schreef over Mari Andriessen, de maker van het beeld. Tilanus zegt in de reportage o.a.: “Over het verzet praat je niet. Men dacht aan de kameraden die het niet hadden gehaald, die het met hun leven hadden moeten bekopen. En dan houd je zelf je mond.”

Dit standpunt wordt heden ten dage nog door anderen gedeeld. Na de publicatie in de Kwartaalklok van vorig jaar over de eerste verzetsgroep van de Vredesparochie, het zogeheten ‘Nederlands Oranje Leger’ kreeg ik een aantal reacties. Een lezer stuurde een kaartje met de tekst: “Voorzichtigheid zij geboden bij de publicaties over de verzetsgroep van de Vredesparochie in de jaren 40-45; omdat er nog nabestaanden zijn die vraagtekens zetten bij het beschrevene en blijven rondlopen met droevige herinneringen en gevoelens, weer opgeroepen na zoveel jaren. Laat het rusten in vrede.”

Er waren echter ook nabestaanden, die het tegenovergestelde van mening zijn. Zo schreven de kinderen van verzetsstrijder Frans Fontaine o.a.”Aan de ene kant doet het deugd, dat men zoveel jaren na de oorlog nog actie onderneemt om meer te weten te komen van deze groep, die nauw bij de Vredeskerk betrokken was. Aan de andere kant doet het verdriet, dat in de parochie nooit eerder moeite is ondernomen om meer van deze groep te weten te komen.”

 

PAROCHIE IN DE HEL

Gerard Fontaine maakte mij attent op verschillende publicaties, o.a. de kronieken van Van Randwijk, bij wie vader Fontaine in de cel had gezeten. Daarnaast noemt hij het boek met de toepasselijke titel: “Parochie in de hel” door de priester Jos Spronck. Hierin wordt de geschiedenis beschreven van de Ecclesia Abscondita, de ondergrondse kerk in het concentratiekamp Buchenwald.

Jan Robert was in de jaren dertig gymnastiekleraar op de Vredesscholen. In april 1942 kwam hij samen met andere gearresteerde leden van de katholieke verzetsgroep in Buchenwald aan. Spronck beschrijft hem aldus: “Hij had een invloedrijke positie in het kampziekenhuis. Een vlotte figuur van rond 33 jaar, die talrijke relaties wist aan te knopen, tot niet gering voordeel van de leden van zijn organisatie. Zonder enige bedenking was hij onmiddellijk vol vuur voor de missie-denkbeelden van de priester, al wees hij ook terstond op de enorme moeilijkheden en dreigende gevaren.” Door zijn werk in het kamphospitaal kon Robert veel voor de ondergrondse kerk bereiken, o.a. het binnensmokkelen van kerkelijke attributen, missaals en zelfs grote hoeveelheden hosties. Verder schrijft Spronck:

“In de Amsterdamse verzetsgroep waren enkele mannen, die blijk gaven een sterke overtuiging te kunnen uitdragen, die tegen de stroom in staande bleven, die op tijd en stond durfden uitkomen voor hun katholieke overtuiging, en hun  eigen karaktervastheid fier bewaarden in de stijgende vloed van de Duitse Ersatz beschaving en communistisch materialisme. Enigen mogen hier met name worden genoemd: Jaap Besters, Frans Fontaine, Dirk Deutekom, Frans Tweebeeke en Martin de Wit. Zij waren de apostelen van de eerste ure, en ze zijn het tot het einde gebleven. Zij hebben de vele katholieken opnieuw de weg gewezen naar de bronnen van Gods genade.”

 

 

LEKENAPOSTOLAAT

“Jan Robert was in Buchenwald de algemeen leider van de katholieke actie. In de kamer van zijn ziekenpraktijk was een goede gelegenheid voor samenkomst. Robert genoot de welwillendheid der prominenten. Ieder die het klaarspeelde meer te zijn dan een gewone kamp-pauper, verder enige zeggenschap had over medegevangenen, en daarenboven nog vloeiend Duits sprak, genoot de eer opgenomen te zijn onder de prominenten van het kamp, met alle voordelen daaraan verbonden. Hij heeft van deze positie een dankbaar gebruik gemaakt, en ze ook tenvolle benut voor zijn lekenapostolaat, tot groot voordeel der Nederlanders in het algemeen.”

 

Jan Robert heeft de oorlog overleefd, maar stierf in de winter van 1947 ten gevolge van een auto-ongeluk. Onmiddellijk na de oorlog hield hij overal lezingen, waarin hij vertelde over de ondergrondse kerk in het kamp, en wat daaraan voorafging. De tekst van een lezing voor de KRO-radio op zaterdag 30 maart 1946 is bewaard gebleven. Tot slot een citaat uit de tijd toen de groep juist was opgerold en men in de Amsterdamse gevangenis verbleef:

“In de gevangenis kwam het zover, dat een tiental werkende gevangenen een hele organisatie hadden gevormd, om iedereen te helpen en de Duitsers zoveel mogelijk afbreuk te doen. Een Amsterdams priester, kapelaan Vosskuhler van de Vredesparochie, kwam illegaal de gevangenis binnen en gaf aan enkele van deze werkers de kans hun biecht te spreken. Anderen, die niet uit de cel konden, schreven hun biecht op die hem onmiddellijk ter hand werden gesteld. De volgende dag stond hij terzijde van de gevangenis, waar hij uitzicht had op een raampje van een der vleugels. De gevangenen die op de gangen werkten en moesten assisteren bij het luchten van de anderen, richtten het zo in, dat de biechtelingen enige momenten bij dat raampje konden verblijven. Ze waren dan binnen gehoorsafstand van onze illegale aalmoezenier en kregen daar hun absolutie.

Een koerierster wist toen Ons Heer binnen te smokkelen. Na lange maanden gingen gevangenen ter communie in hun cel. Van toen af waren ze niet meer alleen.”

bottom of page