top of page
1924 kerk.jpg

De Ondergrondse Kerk'

Katholiek leven in

Buchenwald tijdens de

Tweede Wereldoorlog

Lezing door Jan Robert

op 30 maart 1946

bij de K.R.O.

  

De Ondergrondse Kerk - Katholiek leven in Buchenwald

 

Het is nog maar een klein jaar geleden, dat de mensheid opgeschrikt werd door de ontstellende berichten, die de geallieerde bevrijdingslegers de wereld instuurden, nadat ze de eerste Duitse concentratiekampen hadden bevrijd.

Al was men dan niet geheel onkundig van datgene wat zich daar had afgespeeld, niemand had kunnen denken dat zulke toestanden door mensen in het leven geroepen konden worden en nog minder dat mensen ze konden doorstaan.

Een stroom van publicaties, filmreportages, ooggetuigenverslagen e.d. ging in een schijnbaar eindeloze stroom over de wereld. En nu, na bijna een jaar, is de belangstelling voor dit thema vrijwel verdwenen.

Men kan zeggen dat de mensheid alle gruwelverhalen die bekend zijn geworden, beu is. Terecht en gelukkig.

Terecht, want niemand kan verwerken wat aan boeken, artikelen en brochures is verschenen en nog verschijnt.

Gelukkig, omdat daaruit blijkt dat men nog niet is afgedaald tot dat peil waarop men met nieuwsgierigheid en misschien met behagen rond-wroet in de ellende, waarin de mens kan komen wanneer de demonen uit de diepten van zijn ziel vrij spel krijgen. En toch zijn alle dingen - die bekend geworden zijn - waar, of tenminste getrouwe afspiegelingen van de waarheid.

Maar er was meer. Regeerde het satanische in en over de mensheid die de kampen bevolkte, ook het goede, het schone was - hoewel veel verborgen - aanwezig. De felle tegenstellingen van het leven in de kampen liet naast de diepste desolaatheid ook de zonnige schijnsels zien van 's levens goedheid.

Daar waren de vreugden van elke dag: een vriendelijk woord of een kameraadschappelijke geste, een brief van thuis, een fragment van een lied, herinneringen aan voorbije, gelukkige dagen, de troost van het gebed. Dat alles leek misschien gering naast onzekerheid en hardheid van

het overige leven, maar het was er, en deed velen boven zichzelf uitkomen en tot een zielenhoogte rijzen die in normale omstandigheden misschien onbereikbaar was.

U daarvan iets te vertellen kan misschien goed zijn. Het was het smalle zilveren randje aan de donkere wolk, waar u nu al zoveel van gehoord hebt. Het zal u sterken in de overtuiging, dat die duizenden en duizenden die daar zijn ondergegaan niet alleen stonden. Zij zijn zeker in Gods goedheid opgenomen. Veel hebben zij geleden maar hun loon zal groot zijn. Hun strijd en hun offer zijn ons een voortdurende waarschuwing dat we allen toe te zien hebben dat nooit het slechte in ons de overhand krijgt, dat we de demonen in ons geen kans mogen geven ons eronder te krijgen. Want alle ellende en wreedheid, die tenslotte tot een duivelse climax zijn opgevoerd, zijn langzaam ontstaan.

Door het voortdurend toegeven aan gevoelens van haat en afkeer, door het voortdurend behandelen van medemensen als minderwaardigen en verachtelijken, ontbrak tenslotte iedere achting voor de menselijk majesteit als schepsel Gods. Moge dit nooit weer gebeuren!

Wie deze toestanden moest doorstaan, moest over een grote lichamelijke maar vooral over een grote geestelijke kracht beschikken.

Wie moedeloos werd en het hoofd liet hangen, was verloren. Maar wie een sterk motief vond in het lijden had kans, zelfs met een zwak lichaam, door veel moeilijkheden heen te komen.

En wie vonden de zin van het lijden beter dan diegenen, die op de rotsvaste basis van hun geloof stonden. Het gebed dat door dikke gevangenismuren en prikkeldraadversperringen heengaat werd beantwoord met de steun die men nodig had. Niet altijd was men zich dat bewust. Er waren tijden dat men geen uitkomst zag. Maar dan kwamen weer die momenten - en ieder die gevangen zat kan u dat bevestigen - dat men gelukkig was dit te kunnen meemaken, dit te mogen meemaken, omdat men dan ineens de zin van het lijden zag.

 

En het klinkt misschien profaan het hier zo klakkeloos uit te spreken, maar temidden van alle ellende voelde men, wist men de realiteit, de bijna tastbare realiteit van de Genade. Was het wonder dat gelijkgezinden elkaar zochten en vonden? Was niet het ongeloof en zelfs de geloofsbestrijding even groot in als buiten het kamp? De Duitsers hadden met overleg gevangenen van allerlei soorten tezamen opgesloten, wetend dat ze elkaar zouden bestrijden en vernietigen.

In zo'n milieu was er geen plaats voor godsdienst. En toch woonde Christus in Buchenwald. En toch zouden duizenden niet sterven zonder nog eenmaal de Eucharistie te hebben ontvangen en op hun weg naar het crematorium nog een lichtstraal van Gods genade te hebben gezien.

De geschiedenis van de Ondergrondse Kerk in Buchenwald is er het bewijs van dat God niemand in zijn lijden alleen laat. Ze is zo'n merkwaardig voorbeeld van Voorzienigheid dat ze waard is verteld te worden en ze zal de verhalen van de gruwelen en ellenden in een ander licht stellen.

Het moge er toe bijdragen dit lijden te zien als een boete, en aldus het offer, dat zo velen brachten, te verheffen tot een grootser en edeler Sacrificium, niet alleen gebracht voor de bevrijding van het Vaderland, maar ook tot zedelijke verheffing van alle mensen.

De geschiedenis van de Ondergrondse Kerk van Buchenwald is een geschiedenis waar een duidelijke providentiële lijn in zit. Ze is niet het minst de verdienste van een of meerdere personen. Het is een gewoon relaas van wat een groepje mensen deed, eerst in het klein, later op grote schaal met een indrukwekkend aantal medewerkers, perfect georganiseerd en onder de zichtbare bescherming van de Voorzienigheid.

Het begon in Amsterdam waar een dertigtal leden van een katholieke verzetsgroep in 1941 werd gearresteerd. Lange weken van onzekerheid werden lange maanden. Er was nauwelijks contact met de buitenwereld. En het verblijf in de kleine cellen waar het benauwd en warm was,

de zenuwslopende verhoren en het geestdodende gevangenisleven, deden velen moedeloos worden.

Maar het leerde ook velen nadenken over problemen waar men vroeger lichter overheen ging. En toen enkelen buiten hun cel mochten om te gaan werken in de gevangenis, spraken ze met elkaar over die moeilijkheden. En bij hun eerste bezoeken vroegen ze om een gebedenboek, een Imitatio Christi, een Nieuw Testament.

Daarmee begon het en geen van hen wist dat de Christus Eucharisticus nog de gevangenis zou binnenkomen om allen die het wilden te steunen. En dat dit nog jarenlang zou doorgaan, zij het met een kleine onderbreking, en dat in Buchenwald de Ondergrondse Kerk zo groot zou worden dat gedurende de laatste anderhalf jaar meer dan 5.000 communies per week zouden worden uitgereikt. Kan iemand begrijpen wat dat betekent in een dergelijk oord van verschrikking? Het was werkelijk providentieel!

 

In de gevangenis kwam het zover, dat een tiental werkende gevangenen een hele organisatie had gevormd om iedereen te helpen en de Duitsers zoveel mogelijk afbreuk te doen. Er was zoveel leed te verzachten. En hoeveel kon er niet gedaan worden. Een Amsterdamse priester, kapelaan Vosskühler*), kwam illegaal de gevangenis binnen en gaf aan enkele van deze werkers de kans hun biecht te spreken. Anderen die niet uit de cel konden, schreven hun biecht op en die werden hem onmiddellijk ter hand gesteld. De volgende dag stond hij terzijde van de gevangenis, waar hij uitzicht had op een raampje van een van de vleugels. De gevangenen, die op de gangen werkten en die moesten assisteren bij het luchten van de overige gevangenen, richtten het zo in dat de biechtelingen enige momenten bij dat raampje konden verblijven. Ze waren dan binnen gehoorsafstand van onze illegale aalmoezenier en kregen daar hun absolutie. De vrouw van een van de gevangenen, die een dappere rol speelde hij het illegale gevangeniswerk en die honderden brieven en briefjes met de meest waardevolle gegevens in- en uitsmokkelde, was de koerierster die Ons Heer in de gevangenis bracht. En toen gingen na lange maanden gevangenen ter communie in hun cel. Ze hadden zich nooit beter voorbereid en hun dankzegging zal zeker nooit zo intens geweest zijn. Van toen af waren ze niet meer alleen!

 

En toen ze na negen maanden gevangenschap hun bezittingen moesten pakken voor het transport naar het concentratiekamp, dachten ze zeker niet dat ze vier jaren zouden vol maken en nog minder konden ze vermoeden dat ze met een taak naar Buchenwald gingen. Die taak bestond uit het uitbouwen van hun werk. Maar toen ze het kamp waren binnengegaan en een vermoeden kregen van wat het werkelijk was, begreep eenieder dat de gevangenis een ideaal oord was geweest in vergelijking met deze uitwas van menselijke slechtheid. En toen ze in dat eerste gebouw, waar ze gereinigd zouden worden en van kampkleding voorzien, meemaakten dat hun medegevangenen spotten met hun meegebrachte kerkboeken, bijbeltjes en rozenkransen, begrepen ze ook dat hier voor godsdienst in de gewone zin van het woord geen plaats was.

 

Maar temidden van deze verschrikkingen vergaten ze hun plicht van katholieke mannen niet en ik heb dikwijls 's avonds op de slaapplaats een volwassen man tegen zijn broer horen fluisteren: Welterusten Frans en vergeet je avondgebed niet'. Beiden zijn niet teruggekeerd. Van uitputting en ziekte zijn ze gestorven, maar in de ellendigste toestanden hebben ze niet vergeten hun plicht te doen.

Zondagsmiddags, als de wekelijkse arbeidstaak voor enkele uren onderbroken mocht worden, kwamen in een hoek van het kamp enkele gevangenen bij elkaar om de zondag te vieren. Zij spraken over hun ervaringen van de afgelopen dagen, over de kansen erdoor te komen; ze herdachten er de gevallenen en vergaten de zieken niet. Deze bijeenkomsten die zeer voorzichtig moesten plaatsvinden daar de oudere gevangenen zeer wantrouwend waren en in iedere groepsvorning een politieke bedreiging zagen, werden in de zomer van 1942 geleid door een Hollandse priester, die als Schutzhäftling in Buchenwald werd opgesloten.

Deze kapelaan Spronck uit Maastricht, die later naar Dachau werd overgebracht en na de bevrijding repatrieerde, noemde deze bijeenkomsten de “Boskapel'. We zaten en lagen onder een groepje bomen, de laatste overblijfselen van het grote bos dat plaats had moeten maken voor het kamp. We vertelden hem van ons werk in de gevangenis en we maakten plannen om de voortzetting ervan in Buchenwald mogelijk te kunnen maken.

Eenvoudig was dit niet en het plan in het geheim de H. Mis te lezen was voorlopig onuitvoerbaar. Maar er werd gewerkt. Spronck besteedde al zijn vrije tijd - en dat was niet veel behalve zijn nachtrust - om een aanvang te maken met de zielzorg van gevangenen. Behalve de Nederlanders kwamen ook weldra vele Polen en Tsjechen en later ook Duitsers met hem in contact.

Het bekeringswerk begon. Wij van onze kant deden alle mogelijke moeite in contact te komen met de enige pastorie die in Weimar was. We lieten er vragen naar hosties en miswijn en - en indien het ging - naar H. Olie, missaals e.d. Maar men was in Duitsland te zeer gewend geraakt aan de provocatiemethoden van de Gestapo, dat de geestelijken daar het risico niet aandurfden. Dezelfde verzoeken - gedaan in enige kleinere plaatsen rond Ruchenwald - hadden evenmin resultaat.

Dit was zeer teleurstellend, niet alleen gezien de grote behoefte aan geestelijke verzorging in het kamp, maar ook gezien de enorme voorbereiding en risico's voor men iemand gevonden had die een dergelijke boodschap op zich wilde nemen. Misschien was de tijd nog niet rijp en hadden we nog geen ervaring genoeg. Pogingen in allerlei richtingen werden gedaan.

Maar het resultaat zou pas komen tegen het einde van 1942. Toen werd n.l. aan de meeste gevangenen toegestaan van thuis pakketten te ontvangen. En diegenen die van alle correspondentie verstoken waren vonden gemakkelijk kameraden die een gedeelte van hun brief beschikbaar stelden en die ook bereid waren op hun naam pakjes te ontvangen. Hier lag de kans.

 

En in de eerste brief naar huis via een ander, ging een voor buitenstaanders onverklaarbare boodschap naar onze illegale gevangenisaalmoezenier in Amsterdam om datgene wat we nodig hadden.

Het eerste pakje kwam aan en prachtig verborgen arriveerden in het kamp de eerste hosties en wijn. Het begin was er. Een Hollandse glasblazer vervaardigde de kelk en de ampullen. Van eenvoudig glas. Maar ze waren ons kostbaarder dan het edelste metaal. Een klein kistje werd gemaakt. Kameraden die in de kleermakerij werkten, verzorgden het linnengoed en tegen Kerstmis 1942 kon kapelaan Spronck de eerste H. Mis van Buchenwald lezen in een behandelingskamer van het revier, het gevangenenhospitaal. Het ging in het diepste geheim. Slechts één gevangene was er buiten de priester aanwezig en op Kerstmis - de tweede Kerstmis in gevangenschap - gingen de paar mannen die nog over waren van het groepje Amsterdammers voor het eerst in Buchenwald ter communie.

 

Ik zei u al, dat er een providentiële lijn door deze geschiedenis loopt! Dit eenvoudige begin leidde tot een grootse organisatie. Tot aan de bevrijding zou dit doorgaan en nooit meer zou Buchenwald zonder de Christus Eucharisticus zijn. Dit betekent heel wat in een kamp waar geen priesters mochten zijn. Ze werden immers allen geconcentreerd in Dachau. Maar we zouden ook nooit meer zonder priesters zijn.

Het tweede pakje kwam en het derde. Onze kleine gemeenschap breidde zich uit en we wisten niet hoe dit moest gaan. Want slechts op kleine schaal konden we vanuit Holland geholpen worden. Er zou in voorzien worden.

De eerste Fransen kwamen uit Compiègne en met hen vele Franse priesters, die in het Franse kamp de Mis hadden gelezen. Ze brachten van alles mee, maar in het eerste gebouw van het kamp waar ze werden gedesinfecteerd, ging het ze zoals het ons gegaan was.

 

Alles werd door medegevangenen afgenomen. Maar door de invloed die enkelen van ons in het kamp langzamerhand gekregen hadden, gelukte het één van de onzen in dit z.g. commando te krijgen. We konden weer verder. Alles wat binnenkwam aan kerkboeken, rozenkransen en benodigdheden voor de H. Mis werd opgevangen en te bestemder plaatse gedeponeerd. Meerdere priesters werden ingeschakeld. Daarnaast leken en seminaristen. Het kamp werd verdeeld in secties waarin bepaalde priesters een hun toegewezen taak te vervullen kregen. Leken legden de contacten en de priesters bleven zoveel mogelijk op de achtergrond. Uiterste waakzaamheid werd geboden. Nieuw aangekomen priesters werden nauwkeurig geïnstrueerd alvorens ze hun werkzaamheden konden aanvangen.

Dat dit geen overbodige luxe was, bewees het geval van Pater Léloir, de hoofdaalmoezenier van de Franse Maquis, die ter dood was veroordeeld en naar Buchenwald was gestuurd teneinde te wachten op revisie van zijn vonnis. Hij was te enthousiast en had op een gegeven dag een bekeerling, die een provocateur bleek te zijn. En nog wel van de zijde van de gevangenen. Het bestaan van onze kerk werd daardoor bekend bij de SS, want als het tegen katholieken ging, waren onze medegevangenen niet kieskeurig in hun methoden. Na vele wederwaardigheden kon de zaak gesust worden, maar père Léloir moest voorlopig van het toneel verdwijnen. Hij zou er later weer op terugkeren.

Langzamerhand hield de stroom van transporten uit Frankrijk op en daarmede kwamen weer de oude moeilijkheden terug. Onze priesters hadden geen misbenodigdheden meer. Daarbij kwam, dat de plaats waar tot nu toe kapelaan Spronck de H. Mis kon lezen niet langer beschikbaar was. Vanzelf kwam er een andere gelegenheid. Dit was niet zo gemakkelijk want als 30.000 mensen op een vierkante kilometer te-zaaien werken en wonen, zijn er niet veel plaatsen waar men alleen kan zijn.

De oplossing was aldus. Uit Auschwitz kwam een transport Polen en enige Tsjechen. Daaronder een Praemonstratenzer pater uit Praag die in Auschwitz als verpleger had gewerkt. Hij was de laatste overlevende van zijn hele convent. Hij kreeg een bevel met zich mee, dat hij ook in Buchenwald als verpleger moest worden ingezet. Dit was niets bijzonders en het kwam meer voor. Maar toen men in dit commando ontdekte dat hij een geestelijke was, zette men hem in de uiterste uithoek en wel in de sectiekamer van het crematorium.

Het was een van de dwaasheden van de SS dat ze bepaald hadden dat iedere gevangene die stierf door de SS-arts moest worden onderzocht op de doodsoorzaak. Maar de mortaliteit was zo groot dat het onmogelijk was dit te doen en daarom werden de gevangenen ermee belast en de SS-arts voldeed aan de formaliteiten door zijn paraaf op de protocol-ten te zetten. Hier ging pater Tyl, zoals hij heette, aan het werk. Hij deed dit tot aan de bevrijding en verkreeg een vaardigheid die menig prosector hem zou hebben benijd. Maar de hoofdzaak was dat we weer een ruimte hadden waar we alleen waren en van toen af was dit de ' Buchenwaldkapel'.

 

Bleef nog de moeilijkheden met de misbenodigdheden. Hiervoor kwam de volgende oplossing. Ik werkte destijds in het Vlektyphusinstituut en moest voor de chef die een SS-dokter was, wetenschappelijk materiaal bewerken. We ontvingen daartoe boeken, tijdschriften, preparaten cd. uit Jena van de universiteit. Teneinde transportmoeilijkheden te ontlopen, werd bij uitzondering toegestaan dat ik iedere week onder bewaking naar Jena ging om dit materiaal uit te zoeken.. De SS- man die me begeleidde, bleek een behoorlijk mens te zijn die me alle mogelijke vrijheden liet. Later schakelden we hem in in ons illegale werk vanuit Buchenwald en we kregen hem na de nederlaag van Duitsland via generaal Eisenhower vrij uit de krijgsgevangenschap.

In Jena werkten vele Hollanders en het was onmogelijk in Jena te komen zonder dat men ontmoetingen met ze had. Zo kreeg ik al gauw contact met een groepje Nederlandse postbeambten die met z'n zestienen in een oud hotel woonden. Wat deze mannen voor ons hebben gedaan is niet te vertellen. Ze hebben gezorgd voor de verzending van honderden brieven. Ze bezorgden ons eten en zelfs geld.

Zelfs de in Buchenwald in gebruik zijnde radiotoestellen waren grotendeels van hen afkomstig. Ze brachten me in contact met een Duitse priester die door het episcopaat was ingezet voor de zielzorg onder de Nederlanders, Fransen en Italianen. Hij ontving me met open armen en nadat ik hem van ons werk had verteld, zegde hij al zijn medewerking toe, ledere week kwam een koffer vol materiaal naar het kamp! Dit was niet alleen bestemd voor de katholieken. Evenveel zorg werd besteed aan protestantse kameraden. Zij kregen boeken, bijbels en psalmboekjes.

​

Elke week celebreerde Pater Tyl tweemaal de H. Mis. Zaterdagsavonds en zondagsmorgens vroeg kwamen de verbindingsmannen naar het Vlektyphusinstituut, het bekende blok 50, om de Eucharistie in ontvangst te nemen. Zondagsavonds gingen de laatste kameraden, die de hele dag hadden gewerkt ter communie. Velen van hen bleven ondanks de honger nuchter tot na hun werk, liet aantal communies bedroeg in die tijd - en dit is tot het einde zo gebleven - 5.000 per week!

Het was maar bij uitzondering mogelijk dat meerdere personen tot het Misoffer werden toegelaten. Een van deze zeldzame gelegenheden was met Pasen 1944. Toen droeg Pater Tyl de H. Mis op in zijn werkruimte. Er waren zes mannen van verschillende nationaliteiten. Bij uitzondering mocht het gehele kamp die dag tot acht uur slapen. Wij waren al om half zeven in onze lugubere kapel. in die voor het kamp ongewone stilte, waarin alle vermoeide en verzwakte gevangenen eens een extra rust hadden, las Pater Tyl de H. Mis van de Opstanding, terwijl om ons heen de lichamen van onze gestorven kameraden lagen als een manend momento mori.

Het aantal bekeringen was groot en nog groter het aantal van hen die de gevangenschap nodig had om weer tot het vervullen van hun plichten te komen. Een groep van ongeveer 40 priesters was aan het werk in het kamp zelf, Daarnaast kwam de zorg voor de buitencommando's.

 

Buchenwald telde ongeveer 80 buitencommando's met een totaalbevolking van meer dan 90.000 mensen. Onder de Franse priesters meldden zich velen vrijwillig voor deze buitenkampen die alle slechter waren dan het z.g. Stammlager. Ook hun aantal was ongeveer 40 à 45.

Ze werden op de volgende wijze voorzien van benodigdheden. Elke maand werd vanuit het gevangenenhospitaal een kist met medicamenten naar de buitencommando's vervoerd. De verplegers in deze buitencommando's waren allen oud-Buchenwaldverplegers die mij zeer goedgezind waren. Via de Buchenwaldapotheek verzonden we dan pakjes naar onze dépendances in de buitencommando's. Zo was ook dáár het verzorgen van duizenden gevangenen mogelijk. Vele gevangenen, die van tijd tot tijd vanuit de buitencommando's voor een paar dagen naar Buchenwald kwamen om nieuwe transporten te halen of de aanvoer van bouwmateriaal en levensmiddelen te regelen, brachten tegelijk een verzoek over om een en ander mee te mogen nemen. Zo werkte onze koeriersdienst onder de ogen van de Duitsers en van afwijzend staande medegevangenen.

 

Ik zei het u al in het begin. Dit was alleen het werk van O.L.Heer zelf. En allen die erbij betrokken waren, waren gelukkig het te kunnen doen en zien er niet de minste persoonlijke verdienste in.

 

In april van het vorig jaar kwam een einde aan onze gevangenschap en daarmede aan het einde van onze Ondergrondse Kerk. Op de eerste zondag na de bevrijding werd in het kamp een requiem gezongen voor alle gevallenen. Vele Amerikaanse en Franse soldaten woonden deze dienst bij. Een speciale vertegenwoordiger van het Vaticaan, waar men via de Duitse bisschoppen van ons werk op de hoogte was geweest, was aanwezig. Meer dan 6.000 nu bevrijde gevangenen woonden deze herdenking bij. Alle priesters van Buchenwald die nog aanwezig waren - velen waren bij de 24.000 geëvacueerden van de laatste week - reikten Ons Heer uit. Het was een indrukwekkende plechtigheid. Terstond werd begonnen met de inrichting van een kapel in een oude barak.

De Amerikanen zegden al hun medewerking toe en van de Duitse geestelijkheid in Weimar en Jena ondervonden wij alle mogelijke steun.

Tot aan het einde van het kamp, dus tot alle gevangenen naar hun woonplaatsen waren teruggekeerd, werd in deze kapel dagelijks een dienst gehouden. Priesters van verschillende nationaliteiten zorgden hier voor hun landgenoten. Het werk van de leken was afgelopen.

 

En zo kwam het einde van de Ecclesia Abscondita van Buchenwald na een 3-jarig bestaan.

Allen die er aan hebben meegewerkt, denken er met grote ontroering aan terug. Het is voor hen meer geweest dan alleen een steun in de moeilijkheden van het kampleven. Het is een tijd van vorming geweest. Ze heeft ons zoveel gegeven, dat eenieder die met haar in aanraking kwam, rijker uit het kamp is weergekeerd.

​

Met diepe dankbaarheid gedenken wij de gevallenen, die voor de goede zaak van hun land en de mensheid als ware martelaren zijn gevallen. Moge hun strijd niet tevergeefs zijn geweest. Moge de stroom van genade die over het kamp is gegaan nimmer ophouden en moge de hele mensheid er de goede invloed van ondervinden. Niet de haat maar de vergevingsgezindheid en de naastenliefde is in staal de wereld te verbeteren. Allen die de strijd in ons kamp hebben meegemaakt zijn hiervan overtuigd. Ze hebben de gelofte afgelegd, als ze veilig naar huis zouden terugkeren, dat ze zich geheel zouden inzetten voor dit ideaal: ‘De wereld aan Christus.’ Hun moeilijkheden en lijden dragen ze als een geringe bijdrage op tot bereiking van dit ideaal en tot vergeving van allen die schuldig waren omdat ze de mens als schepsel Gods hebben miskend en daarmee hun Schepper beledigd.

 

Hilversum, 2 maart 1946

 

*) Kapelaan K.E. Vosskühler was in die tijd verbonden aan de Parochie van Onze Lieve Vrouw Koningin van de Vrede (ook bekend als 'de Vredeskerk', Pijnackerstraat 9, Amsterdam).

​

Naschrift

Jan Robert werd op 1 maart 1909 in Amsterdam geboren. Na de middelbare school volgde hij de Academie voor Lichamelijke Opvoeding. Hierna gaf hij gymnastiekonderwijs aan hei Blinden- en Doveninstituut te Grave. Vervolgens was hij in de dertiger en begin veertiger jaren verbonden als gymnastiekleraar aan de drie R. K. Jongensscholen van de Vredeskerk, t. w. de St. Cornelis-,

de St. Franciscus- en de St. Theodorusschool, waar het onderwijs gegeven werd door de Broeders van Huybergen.

In het begin van de bezettingsjaren was hij de medeoprichter en de leider van hei Nederlands Oranje Leger met als doelstelstellingen:

 

  • Het saboteren ten nadele van de Duitsers.

  • Het organiseren van politiediensten bij een eventuele landing van de geallieerden.

  • Het aanleggen van wapenvoorraden.

  • Het beschermen van de kerk en haar geestelijken.

 

De verzetsgroep van ongeveer 30 man werd in juni/juli 1941 door verraad opgerold en verdeeld over verschillende concentratiekampen. Het merendeel van de groep kwam door martelingen en ontberingen om het leven; slechts zeven of acht mannen overleefden de kampen, waaronder Jan Robert.

 

Na de oorlog werd hij aangesteld als Rijksinspecteur voor Lichamelijke Opvoeding. Hij was een prominent lid binnen de KVP en hij was de oprichter van de Jongeren KVP, waarin hij de functie van Jongerencommissaris vervulde.

 

Hij overleed op 26 januari 1947 in Diemen en hij werd begraven op de R. K Begraafplaats Buitenveldert in Amsterdam

bottom of page